Mensen uit de branche bij elkaar brengen om inzichten uit te wisselen en kennis te delen; dat is het doel van de Rondetafelgesprekken georganiseerd door ING samen met Vakblad Voedingsindustrie. Aan tafel zitten deze tweede editie een retailer, twee foodproducenten, een fabrikant van verpakkingen en de directeur van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken. Het onderwerp: Duurzame verpakkingen.
Deelnemers Rondetafelgesprek
Rond de (vierkante tafel dit keer) hebben plaatsgenomen:
We ontmoeten elkaar bij kasteel Maurick. Onder het genot van de heerlijkste gerechten wordt er stevig gediscussieerd én ontspannen gelachen, maar vooral: openhartig gepraat over valkuilen en obstakels met betrekking tot ‘duurzame verpakkingen’. Ceel Elemans (ING) opent het gesprek over de trends in verpakken met de overeenkomst die al heel wat stof heeft doen opwaaien: het Plastic Pact. “Wat betekent het Plastic Pact voor jullie in de praktijk? Hoe beïnvloedt het jullie handelen, nu en in de toekomst? Ondertekenaars van het Pact hebben een duidelijk doel: ze willen in 2025 20% minder plastic gebruiken en plastic spullen zó maken dat je plastic áltijd kunt recyclen. Meer dan zestig organisaties ondertekenden het Plastic Pact NL, waaronder de grote supermarkten. Dat zal invloed hebben op de leveranciers die hun producten in het schap willen houden.
Steven IJzerman (Udea) bijt, als vertegenwoordiger van de retail, het spits af. “in 2018 opende we een plasticvrije winkel, waar gebruik werd gemaakt van verpakkingen van alternatieve materialen voor conventioneel plastic. Met de pop-up store wilden we de discussie op gang helpen dat plasticvrij winkelen mogelijk is. Vanaf het begin was duidelijk dat de winkel tijdelijk open zou zijn, maar we hadden wél het idee dat de resultaten navolging zouden krijgen. Daar zijn we nu mee bezig. Het plasticvrij maken van de winkels betekent dat we keuzes moeten maken. Gelukkig hebben we een trouwe groep vaste leveranciers die de afgelopen 30 jaar met ons zijn meegegroeid. Veel van hen willen zelf ook geen plastic meer gebruiken. We gaan samen op zoek naar alternatieven. Goede relaties gooien we echt niet zomaar overboord, en we willen samen met de leveranciers deze stappen zetten. Enkel als je niet meer op één lijn zit... tja, dan neem je afscheid van elkaar.” Bij de zoektocht naar werkbare alternatieven, heeft de tijdelijke pop-up store Ekoplaza wel geholpen, zegt Steven: “We hebben onszelf daarmee op de kaart gezet als een partij die heel graag wil veranderen. Bedrijven nemen nu zelf contact met ons op, als ze denken dat ze ons kunnen helpen aan plasticvrije verpakkingen.”
“Wij doen dat ook”, zegt Joan Hanegraaf (Oerlemans Packaging). “We zijn in gesprek met meerdere retailers, laten ze zien wat nu al kan en wat niet. Vervolgens worden we door de supermarkt één op één gelinkt met het foodbedrijf.”
Rob Banken (Banken Champignons) knikt, hij herkent de werkwijze: “Het gevolg is wel dat we minder zeggenschap hebben. Waar we vroeger zelf aan tafel zaten met de verpakkingsleverancier, beslist nu de supermarkt. Die wil bijvoorbeeld dat we champignons niet meer in plastic doosjes, maar in kartonnen- of pulpverpakkingen gaan leveren. Maar bij elke verandering moeten wij investeren in nieuwe machines. In een paar jaar gingen we van een folie over het bakje via een dekseltje naar topsealen. Wie zegt me dat het over 5 jaar niet weer anders is, omdat men meent dat dat beter is? We investeren als familiebedrijf graag in duurzame verpakkingsoplossingen, maar dit zullen we wel in de keten moeten kunnen doorbelasten.”
Chris Bruijnes (KIDV) vreest mede door die oplopende kosten, dat als de huidige aanpak van het plasticprobleem niet verandert, het Plastic Pact kan uitdraaien op een teleurstelling. “Het verminderen van het plasticgebruik moet je niet wegleggen bij de individuele producent of retailorganisatie”, vindt hij. “De AH, Lidl, Jumbo; ze gaan het nu allemaal zelf uitzoeken. Ik pleit ervoor dat we een aantal issues, bijvoorbeeld hoe je kaas, brood, vlees of groenten het best kunt verpakken, als gezamenlijk innovatietraject gaan zien. Het KIDV probeert dat nu al in de praktijk te brengen in zogenaamde Communities of Practice. Dat zijn groepen bedrijven die aan gelijksoortige problemen werken.”
Henri Verhagen (De Kroes Groep) zou een meer gezamenlijke aanpak graag zien: “Er zijn nogal wat retailers in Europa, en ik kan jullie wel zeggen: ze hebben allemaal een ánder idee over wat ‘duurzaam’ is. Vaak gaat het zelfs om de mening van één inkoper, en die komen en gaan. Er zitten inkopers tussen die denken dat biobased en biodegradable verschillende termen zijn voor hetzelfde type materiaal. Anderen willen alleen verpakkingen waar geen restafvallogo op hoeft. Het lastige bij dat laatste is dat in bijvoorbeeld Frankrijk de recyclingsystemen anders zijn dan in Nederland, en hier verschilt het zelfs per gemeente. Ga er maar aanstaan, als producent. Per supermarktketen en per land moet er een andere verpakking om onze koekjes.”
Chris Bruijnes: “Toch denk ik dat we wel wat positiever kunnen denken over de gezamenlijke oplossingsroutes. Voor het toepassen van monomaterialen kunnen we over grenzen heen tot eenduidigheid komen. Niet voor álle verpakkingen, en misschien niet altijdvoor food. Maar waarom zouden we shampoos en schoonmaakmiddelen niet allemaal in eenzelfde soort polymeer stoppen? Daar zie ik kansen. Ik hoop dat we nu een nieuwe fase ingaan en dat er met de snode plannen van de Europese Commissie een uniformeringsproces op gang komt.”
Joan Hanegraaf: “Ik ben voor standaardisatie. Natuurlijk ontwikkelen we verpakkingen voor specifieke toepassingen, maar binnen dezelfde productgroepen zijn er absoluut stappen naar uniformiteit te maken.”
Ceel Elemans: “De focus ligt in de discussie erg op ‘plasticvrij’. Hoe zit het met de vervangers, zoals glas, blik, karton en biodegradable materialen? Zijn die duurzamer? En wat neem je mee in de afweging of een materiaal duurzaam is of niet?
Joan Hanegraaf brengt gelijk nuance aan in de stelling: “Een duurzame verpakking bestaat niet”, zegt hij. Verduurzamen kan wel. Je doet dat door het vervangen van materialen en producten door iets wat minder belastend is voor het milieu. Daarbij is een ‘battle of materials’ ongewenst. Voorop staat de functionaliteit van de verpakking, we verpakken met een duidelijk doel.”
Rob Banken haakt daarop in met een voorbeeld uit de praktijk: “Paddenstoelen zijn een dagvers product, met een houdbaarheid van 6 dagen. Het plastic bakje is goed voor de champignons. Ze zijn vochtig en een verpakking moet kunnen ademen om ze vers te houden. Daarom zitten er gaatjes in het doosje. We zoeken naar alternatieven voor de huidige plastic bakjes, maar de houdbaarheid en voedselveiligheid van ons product mag niet in gevaar komen. Bijna alles aan paddenstoelen is al duurzaam, het is een circulair product. We telen op paardenmest en stro en doen al tientallen jaren aan ‘vertical farming’. In de perceptie van de consument moet het bekende blauwe bakje vervangen worden, dus hebben we een aantal opties onderzocht, waaronder bakjes van pulp uit een reststroom uit meubel- en papierindustrie. We testen wat dat materiaal doet met de houdbaarheid en smaak van de champignons, en wat de invloed ervan is op de vochthuishouding van champignons. Het ziet er allemaal gunstig uit, maar er is één kanttekening. De retail loopt tegen de prijs ervan aan: het kost meer, en dat willen ze niet altijd betalen.”
Joan Hanegraaf: “‘True pricing’ wordt genoemd als een oplossing voor dit probleem, maar ik denk niet dat het gaat werken. Als Nederlandse producten tien cent duurder zijn vanwege de verpakking, dan koopt de consument een goedkopere versie uit het buitenland. Het werkt alleen als Europa één lijn trekt.”
Henri Verhagen: “Wat je moet meenemen in het duurzaamheidsverhaal is de reden waarom we verpakken. Voor ons is dat: ‘het product zo goed mogelijk en onbeschadigd bij de klant brengen’. Wij maken lekkere koekjes en doen daar een doos omheen. Als die doos er aantrekkelijk uitziet, is de consument bereid om het product te kopen. Daarbij komt dat de verpakking ervoor moet zorgen dat de koekjes 12 maanden houdbaar zijn. Waarom zo lang? Omdat we niets willen weggooien. De discussie over duurzame verpakkingen gaat dus over houdbaarheid, en over het willen voorkomen van verspilling, want bij verspilling is álle energie die daarvoor in de keten is gaan zitten, compleet nutteloos geweest. Neem de komkommer in een schrinkverpakking. Dat plastic zorgt ervoor dat de houdbaarheid met 6 weken wordt verlengd, het scheelt tonnen verspilde groente.”
Chris Bruijnes: “Dat plastic soms duurzamer is dan een ander of zelfs géén materiaal, krijg je niet tussen de oren bij de consument. Wij vinden dat het nooit zo mag zijn dat we recyclebaarheid verhogen ten koste van de voedselveiligheid. Als voedsel goed blijft in een betere kwaliteit kunststof, ook als de verpakking uit meerdere laagjes bestaat. Waarom zou je voor monoplastics kiezen in plaats van laminaten als het gevolg is dat het plastic zwaarder en dikker moet worden om dezelfde barrière-eisen te verkrijgen? Ik kan die logica niet ontdekken! Kunststof heeft nu eenmaal goede verpakkingseigenschappen. En als het laminaat niet kan worden gerecycled en uiteindelijk moet worden verbrand, dan is dat helaas maar even zo. We moeten alleen niet stoppen met zoeken naar oplossingen, zoals nog betere sorteer- en opwerkingstechnieken.”
Steven IJzerman: “Toch willen we in onze supermarkt naar echt circulaire verpakkingen. We kiezen daarom zoveel mogelijk voor de ontwikkeling van materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden. Zolang het recyclaat van kunststof geen interessante grondstof is voor verpakkingen voor voeding, is recycleren niet circulair. Daarom is het voor ons geen eind- maar een tussenoplossing.”
Joan Hanegraaf: “Wij pleiten daarom voor het steeds opnieuw heroverwegen van eerder gemaakte keuzes. Zeker in het ontwerp valt veel winst te behalen. Denk aan de plastic zak gecoat met papier, alleen om hem een duurzamer uiterlijk te geven. Het heeft geen enkel functioneel nut, en wordt alleen gedaan om de verkoop te stimuleren. Als je als bedrijf wil verduurzamen, ook op het gebied van verpakken, is het daarom kansloos als individuele afdelingen dit soort beslissingen nemen. Elke afdeling heeft zijn eigen agenda. Het heeft alleen kans van slagen als het gedragen en gestuurd wordt door de directie. De verpakking moet onderdeel zijn van het directie-overleg. Net als redesign, reduce, recycle en renew.”
Chris Bruijnes: “We zien wel een lichte opkomst van meer herbruikbare verpakkingen voor producten waar dat mee kan: voor suiker, noten, rijst en pasta. Of een herbruikbare verpakking die je omspoelt, duurzamer is dan een eenmalige verpakking, kan je gewoon uitrekenen. Een kartonnen pak met een folielaag voor vla die je kan uitknijpen, levert per pak toch een beetje voedselverspilling op. Op al die verkochte pakken is hoeveelheid voedselverspilling best groot. Het alternatief voor dikzuivel is terug naar een glazen fles, of overstappen op bijvoorbeeld een PET-fles, en een flessenlikker om de restjes eruit te krijgen. Maar glas is zwaarder. Die complexiteit moet je dus integraal afwegen.”
“Wij hebben voor (dik) zuivel glazen flessen!” reageert Steven. “Onze afweging bij de glazen fles is: hergebruik is ook een oplossing voor een minder grote afvalberg.”
Ceel Elemans: “Waarom liggen er niet meer biologisch afbreekbare verpakkingen in het schap van de supermarkt? Een argument tégen biobased biologisch-afbreekbaar plastic is dat deze verpakkingen in de praktijk vaak alsnog in de verbrandingsoven terechtkomen. Het mag absoluut niet bij het plastic afval. Gebeurt dat toch, dan halen de plastic-recyclers het biologisch-afbreekbare plastic uit de plasticafvalstroom. En ook bij de composteerder wordt biodegradable plastic er, vaak vooraf al, uitgevist. Want bioplastics zijn dan wel composteerbaar, het huidige systeem is er niet op ingericht. Misschien moet de huidige regelgeving worden aangepast: van een composteertijd van 6 naar 12 weken, zodat het bioplastic de tijd krijgt om te composteren? Heeft dat zin, als het materiaal geen bodemverbeteraar is? Als er geen co-benefit aan zit, mag het van de wet niet in de grond. Een dilemma dus. Waar kies je voor als producent of retail? En waar ligt de verantwoordelijkheid voor een goede inzameling? Bij de consument, de producent of de overheid?”
Joan Hanegraaf: “In 1992 startte Oerlemans al met bio-afbreekbare plastics; maar wel voor gebruik in de land- en tuinbouw, wereldwijd. Het juist scheiden is hier geen issue. Dus heeft de inzet hier nut. We kunnen meer verdienen aan bioafbreekbare verpakkingen dan met traditioneel plastic, maar adviseren het niet voor consumentenverpakkingen omdat hier geen voordeel te behalen is. Consumenten herkennen het niet.”
Ceel Elemans: “Zou het helpen om biodegradable plastics herkenbaarder te maken voor de consument door deze verpakkingen een eigen kleur te geven, zodat de awareness vergroot én de verpakkingen in de juiste bak terecht komen?”
Joan ziet dat wel zitten, maar Chris minder: “Bronscheiden is goed voor het vergroten van het bewustzijn bij het publiek dat afval waarde heeft”, zegt hij. “Maar het systeem van bronscheiding brengt ook kosten met zich mee. Als door technologische vooruitgang nascheiding een betere optie blijkt, moeten we niet doorgaan met het systeem van bronscheiding alleen vanwege de ‘awareness’. De ontwikkelingen in recycletechnieken gaan door: in Amsterdam staat een bedrijf dat een nieuwe technologie heeft ontwikkeld voor de verwerking van kunststof verpakkingsafval uit nascheiding. En ik ben onderhand wel klaar met het geloof dat de consument het verschil gaat maken; het interesseert hem niet. De verantwoordelijkheid ligt bij de producenten, de sorteercentra, de recyclingbedrijven en de politiek. Het is niet realistisch om te denken dat de consument in staat is om zich iedere keer maar weer af te vragen in welke bak zijn afval moet, als dat protocol steeds verandert.”
“Ik vind het té makkelijk om te zeggen ‘ik heb er geen vertrouwen meer in, dus laten we het maar bij de producent neerleggen’,” reageert Henri Verhagen fel. “Die consument maakt de hele dag keuzes; op prijs, kwaliteit, waar ze inkopen doet, of ze biologisch willen of veganistisch. Volgens mij is het wel degelijk mogelijk om de consument via een marketing- of overheidscampagne mee te nemen in het proces. De hele keten moet meewerken, anders gaat het hem niet worden!”
Chris Bruijnes: “Ik ben het helemaal met je eens dat het zou móeten, maar zo werkt het helaas niet! Op alle verpakkingen van het huismerk van AH staat een weggooiwijzer; een logo dat aangeeft hoe je de verpakking moet afdanken. Uit onderzoek blijkt dat er slecht naar wordt gekeken en er vaak niet naar wordt gehandeld. Dat is bedroevend, maar wel de realiteit. Er zit een groot verschil tussen het gedrag van consumenten bij aankoop van een product en hun gedrag in een afvalsituatie. Bij de keuze voor snoeptomaten kijkt de consument in de supermarkt of ze er in het emmertje lekker uitzien. Dan mag er best wat plastic omheen zitten; handig zelfs, want dat is hygiënisch en zo blijven ze mooi bij elkaar. Maar zodra de tomaten in de salade zitten, roept het lege emmertje op het aanrecht alleen nog ergernis op. Op dat moment werkt een marketingstrategie voor afval niet meer. De gebruiker wil het afval alleen zo snel en makkelijk mogelijk kwijt. Het maximale wat je dan kunt bereiken is: alle plastic bij het plastic-afval. Het is heel moeilijk om dát gedrag te beïnvloeden.”
Joan Hanegraaf: “En zelfs als we het in Nederland allemaal heel goed doen, ons zelfs bijna uit de markt prijzen met ons goede gedrag, dan zie je dat ze in een aantal landen rondom de Middellandse Zee het afval met bulldozers tegelijk de zee in schuiven. Er is daar geen goed inzamelingssysteem en geen verwerkingscapaciteit. En dat op steenworp afstand! Het is in de Europese politiek niet eens een thema. Dat vind ik pas echt schokkend.”
Steven IJzerman: “Een betere recycling wordt veel genoemd als dé oplossing voor het plasticprobleem. Maar plastic blijft een materiaal dat degradeert, niet afbreekt. Laat ons nou als partij zeggen: ‘wij bewandelen ook andere paden’. Hoewel de huidige composteerbare verpakkingen nu nog niet goed genoeg gerecycled of gecomposteerd wordt, is dat voor ons geen reden om het materiaal dan maar niet te gebruiken. Wij vinden het niet verkeerd dat het materiaal in de cyclus nog niet veel opbrengt. We moeten deze materialen niet afserveren, alleen omdat het niet in de huidige recyclesystemen past.”
De afhankelijkheid van hoe er op dit moment gerecycled wordt, zit ook Henri dwars: “Onze kartonnen doosjes gaan voor het vervoer samen in een omkarton. Die dozen zouden we tegenwoordig kunnen laten maken van gras; een duurzamere oplossing. Helaas mag zo’n karton niet bij het groenafval of op de composthoop, ook al is het materiaal biologisch afbreekbaar, want het is geen bodemverbeteraar. Ook mag het niet bij het oud papier. Hij moet dus verbrand worden. Maar de jongens die bij de supermarkt werken weten dit vaak niet. Ze gooien de dozen op de grote hoop bij het andere karton. Moet ík ze nou gaan opvoeden? Een soortgelijk verhaal is dat van het kipster-ei in paperfoam. Een duurzaam ei, verpakt in duurzaam materiaal. Het is bio-afbreekbaar en composteerbaar, maar verrijkt de bodem niet: daarom mag het eigenlijk niet bij het groenafval. Ook niet bij het oud-papier, want het bevat slechts 12% vezels. Het doosje moet dus bij het restafval, maar Albert Heijn wil geen verpakkingen met een restafval-logo; dan liever een plastic eierdoosje.”
Chris haakt daar op in: “Ja, en toen klopte Paperfoam voor advies aan bij het KIDV. Wij vernamen dat hun verpakking inderdaad laag scoort op recyclebaarheid, maar bijzonder goed op een lage CO2-footprint op basis van een LCA. De LCA is een ketenanalyse, waarbij de hele levenscyclus van een product of activiteit wordt bekeken: van de winning van grondstoffen via productie en (her)gebruik tot en met afvalverwerking. Om te bepalen of een verpakking duurzaam is, spelen veel meer aspecten een rol dan alleen recyclebaarheid. We kijken naar circulariteit, milieu-impact en functionaliteit, zoals wat de bijdrage van de verpakking is in het voorkomen van verspilling. De LCA van de paperfoam is zó goed, dat ik durf te beweren dat het toch heel duurzaam is.”
Het dessert arriveert, en ook wij zijn toe aan de laatste vraag van deze avond: “In welke innovaties en duurzamere verpakkingen zie jij kansen?” Ceel en Renco maken een rondje langs de deelnemers. Steven ziet een duidelijk stip op de horizon, de richting waarin vernieuwingen zich idealiter zouden moeten bewegen: “Onze definitie van een duurzame verpakking is dat hij bestaat uit recyclebaar en biologisch afbreekbaar materiaal, dat is verwaard vanuit een reststroom. Bioplastics zijn alleen duurzamer als het materiaal uit echte afvalstromen wordt gemaakt, bijvoorbeeld uit rioolslib of van de stengels van tomatenplanten. De productie mag dus niet concurreren met landbouwgrond en grondstoffen voor voedselproductie. Verder moet de verpakking een of meer duidelijke functies hebben, waaronder het borgen van de voedselveiligheid en het voorkomen van verspilling. Dát is waar we naar streven.”
Henri: “Wij proberen breder te kijken naar onze eigen activiteiten en naar wat daarbinnen mogelijk is. We hebben een sterke drive om te innoveren, te ondernemen én duurzamer te verpakken vanuit een ‘safe-the-world’-idee. Natuurlijk zit er ook een commerciële component aan. Als het alleen geld kost, doet niemand het. Maar zonder drive en passie wordt het niet wat. Ik denk dat we allemaal naar onze drives moeten zoeken.”
Rob heeft een ludieke en veelbelovende oplossing voor de plastic afvalberg: de paddenstoel die plastic eet. “Als je deze paddenstoeltjes op een afvalberg neerzet, eet hij zoetjesaan al het polyurethaan op! Verder zijn we bezig met het zelf produceren van een composteerbare verpakking van mycelium. Dit breed vertakte ondergrondse netwerk van schimmeldraden geeft een compacte substantie die je als verpakking kan gebruiken. Zo zijn we niet meer alleen foodproducent, maar ook producent van een nieuwe zijstroom voor verpakkingen.”
Ook bij Oerlemans blijft de focus liggen op het ontwikkelen van nieuwe materialen. Joan: “Zoals een folie voor verse frietjes die 100 procent recyclebaar is. We zijn ook bezig met het vervangen van PET door een materiaal dat wel te recyclen is, en ontwikkelen een methode voor de-inking”. En dan toont hij trots de nieuwste innovatie van het bedrijf: een soort QR-barcode verborgen in de print van het plastic. “Kijk,” zegt hij, en hij richt een gewone barcodescanner van zijn mobiel op een willekeurige plek op het plastic. Gelijk wordt in het scherm zichtbaar welk materiaal het is, en in welke afvalstroom het moet. “Dit is een praktische oplossing, zowel voor een systeem van bron- als nascheiding. Bij de afvalverwerkingscentrales staan ook scanmachines die deze codes kunnen lezen.”
Daarop voortbordurend ziet Chris op korte termijn vooral kansen in het verbeteren van detectoren bij de sortering en recycling. “Op langere termijn hebben we innovaties nodig die dieper ingrijpen in onze manier van consumeren”, verwacht hij. “Die vernieuwing zal er komen, daarvan ben ik overtuigd. De nieuwe generaties willen de problemen niet meer wegmoffelen en ze hebben een intrinsieke aversie tegen gesjoemel.”
Lang niet alles wat er tijdens deze Rondtafelbijeenkomst is besproken, kon worden weergegeven in dit artikel. Het onderwerp leeft, er is veel over te vertellen, veel is onzeker; het is breed en specifiek tegelijk. De deelnemers waren het op sommige punten beslist niet met elkaar eens, maar vonden elkaar op andere onderwerpen. En op één punt waren ze het unaniem met elkaar eens: het is ontzettend goed om de dialoog met elkaar aan te gaan zoals tijdens dit soort Rondetafelgesprekken; voor een bredere blik op de problematiek en om kennis uit te wisselen. Want: verduurzamen doe je sámen.
Blijf op de hoogte via de sectorpagina Agri & Food van de ING
Lees ook andere artikelen uit deze editie:
Bron: ©Bert Jansen Fotoburo