“De intrinsieke motivatie van de levensmiddelenindustrie om met duurzaamheid aan de slag te gaan is groot,” meent Cees-Jan Adema, directeur van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI). “Ook als het gaat over energiebesparing en elektrificatie. De noodzaak was nog nooit zo hoog als nu.” De uitdagingen zijn groot. Een goede reden om de schouders eronder te zetten, want deze directeur denkt liever in oplossingen dan knelpunten.
Cees-Jan: “Nederland staat bekend om haar efficiënte voedselproductie. De uitdaging die nu voor ons ligt is om dat te blijven doen, maar dan tegen een significant lagere footprint. Als we kijken naar de klimaatdoelstellingen en de ambities daarin, dan geldt ‘het moet minder’ zeker wel voor ons fossiele energiegebruik. Ik denk alleen dat de primaire premisse voor alle duurzaamheidsopgaven zou moeten zijn: ‘het moet anders’ en soms is dat inderdaad ook minder.”
“Producenten in de hele keten, in Nederland én internationaal, worden steeds meer aangesproken op de zogenoemde ‘Scope 3-emissies’. Steeds meer bedrijven én verwerkers maken langjarige afspraken met hun toeleveranciers, waarin zij ook duurzaamheid en milieuaspecten meenemen. Het gaat al lang niet meer alleen om de CO2-uitstoot van je eigen fabriek. Ook de indirecte uitstoot van CO2 en de Life Cycle Analysis (LCA) van de producten spelen een rol. Een nachtmerriescenario daarin zou zijn als producenten per retailer of per land apart verschillende LCA- en andere duurzaamheidsberekeningen moeten gaan uitwerken. Europese standaardisatie en harmonisatie zijn ontzettend belangrijk. Die zijn er nog niet. Daarin doe ik graag een oproep richting het ministerie: help ons daarin! Maak je hard voor eenduidige Europese standaarden en normen.”
“Ten eerste hebben ze, net als de rest van Nederland, te maken de hoge gas- en energieprijzen. Bedrijven kunnen die kostenstijgingen nu niet volledig doorbelasten in de keten. Ze hebben daardoor vaak ook minder ruimte om te investeren en te verduurzamen. Het is heel hard om dit te zeggen in een tijd waarin steeds meer mensen moeite hebben om hun dagelijkse voedingsmiddelen te betalen, maar internationaal gezien besteden we in Nederland slechts een heel klein deel van ons inkomen aan voeding. Door de druk op de kosten komen we nu in een ander speelveld terecht. Ik ben een groot voorstander van true pricing. Milieu- of duurzaamheidskosten móeten een plek krijgen binnen de hele kostprijsbepaling; dan gaat het lonen om te investeren in duurzaamheid. Het is een rare weeffout in het systeem dat als een product aantoonbaar duurzamer is, wij de consument moeten gaan uitleggen waarom je daar iets meer voor moet betalen. Dat laat onverlet dat zeker in een tijd waarin de druk op de prijzen en de koopkracht zo groot is, er een belangrijke verplichting ligt om goede voeding ook voor de smalle beurs bereikbaar te houden. Dat vraagt om gerichte inkomenspolitiek voor die groepen die in de knel dreigen te komen. Prijsbeleid en inkomensbeleid moet je wat mij betreft ook echt loskoppelen.”
“Een andere uitdaging voor bedrijven is de energietransitie. We moeten van fossiele naar hernieuwbare energie, en naar elektrificatie. Maar het elektriciteitsnetwerk loopt tegen zijn grenzen aan. In een aantal regio’s in Nederland is het niet mogelijk om extra aansluitingen te krijgen. Dat is ingrijpend als je wil uitbreiden of van het gas af wil of moet. Wij willen het gesprek op gang brengen tussen het bedrijfsleven, de netbeheerders en de provincies hoe hiermee om te gaan. In Noord Brabant en Limburg bijvoorbeeld brengen we samen in kaart waar de knelpunten zitten en zoeken we naar oplossingen. Gaan we versneld investeren in infrastructuur? Daar gaan jaren overheen. Of moeten we denken aan slimme technologieën, zodat je op een ándere manier met de vraag naar energie om kan gaan? Soms is er een overschot aan energie door zonnewarmte en wind, op andere momenten is er een tekort. Kunnen we wat doen met opslag? Dat zijn vragen die steeds meer op provinciaal niveau terechtkomen.”
“Ik ben daar niet over uit. We willen eerst uitzoeken wat de mogelijkheden en consequenties hiervan zijn. Belangrijk is dat we voorkomen dat door zo’n verplichting het onderscheidend vermogen van duurzaam geteelde grondstoffen verdwijnt. Ik geloof dat we op termijn vooral naar meer transparantie moeten; dat je als producent, en uiteindelijk ook als eindconsument, precies weet wat de footprint is van de grondstoffen die zijn gebruikt. Bijmengen staat haaks op die ontwikkeling.”
“Laten we beginnen met de constatering dat het volstrekt duidelijk is dat we tegen grenzen aanlopen; dát is de reden waarom we op zoek moeten gaan naar een hernieuwd evenwicht tussen productie en het ecologisch draagvlak van ons land. Het gaat daarbij niet alleen om de boeren. Daarom hebben we gezegd: ‘Perspectief kun je alleen bieden als je de héle keten bij de ambities betrekt’. Sterker: het gaat om het hele agrofoodsysteem, dus inclusief de kennisinstellingen. Daarbij moeten we in Nederland groter denken. Ketens zijn internationaal. Europa wordt steeds belangrijker. Het merendeel van de grondstoffen die in Nederland verwerkt worden, komen uit het buitenland, en het grootste deel van wat er in Nederland geproduceerd wordt aan agrarische grondstoffen gaat naar het buitenland. Het zou helpen als we met elkaar afspreken dat onze ‘thuismarkt’ in een straal van zo’n 800 km rondom Nederland ligt. Zo gek is dat niet; in landen als de Verenigde Staten, China, maar ook Frankrijk en Duitsland valt alles op die afstand nog steeds onder ‘domestic production’. Dat is dan gelijk een oproep naar de politiek: ‘Laten we veel meer gezamenlijk optrekken, om in ieder geval binnen Noordwest Europa de grote thema’s op de gemeenschappelijke agenda te zetten.”
“Verpakkingen voor voedingsmiddelen zijn nu eenmaal nodig; voor de houdbaarheid, de barrière-eigenschappen, het borgen van de voedselveiligheid, voorkomen van voedselverspilling enzovoort. We verpakken echt niet voor de flauwekul, wat sommige mensen misschien wel eens suggereren. Het is een grote uitdaging om de kringlopen te sluiten en het gebruik van nieuwe fossiele grondstoffen te voorkomen. Het gaat niet alleen om de verpakking die je als producent kiest, maar óók met hoe consumenten zich daarvan ontdoen, hoe het afval wordt gesorteerd en welke recyclingmogelijkheden er zijn. Daarom hebben we een aantal gedragsprincipes op een rij gezet. We hopen dat de verpakker van voedingsmiddelen daarmee gemakkelijker het gesprek aangaat met zijn leverancier van verpakkingsmateriaal en keuzes kan maken voor duurzamere verpakkingen.”
“Ik denk het wel. In duurzamere verpakkingen liggen zeker kansen. Consumenten hechten steeds meer waarde aan circulariteit. Als je kunt uitleggen waarom je bepaalde duurzamere keuzes maakt voor je verpakking, waarom er bijvoorbeeld geen plastic venstertje meer in de papieren doos zit, dat dat juist door consumenten wordt gewaardeerd. Daarbij betalen producenten allemaal een bijdrage aan het Afvalfonds voor de verpakkingen die ze op de markt brengen. Ik vind het toe te juichen om de tarieven meer te differentiëren op basis van de mate waarin een verpakking meer of minder circulair is. Ook dát kan een extra stimulans zijn voor bedrijven om nog eens goed naar hun verpakking te kijken.”
“Jazeker. Bij digitalisering in de keten gaat het over de betrouwbaarheid van de data, en over eenduidige standaarden voor de manier waarop de informatie door de keten heen wordt geschakeld. Wij vinden het van groot belang dat hiervoor Europese transparante standaarden en normen komen, en maken ons hier hard voor.”
Resoluut: “De bedrijven zelf. Tegelijkertijd heb je daarbij de overheid nodig, de wetenschap, en natuurlijk ook de consument. Maar het begint bij de bedrijven.”
“De voedselveiligheid. Een heel belangrijk aandachtspunt is het nieuwe risicobeleid. We weten steeds meer, kunnen steeds betere lab-analyses maken en tot een heel laag niveau op contaminaties meten. Maar ‘nul risico’ betekent dat we voedsel straks alleen nog kunnen verwerken in een cleanroom-achtige omgeving. Kleinschalige voedingsmiddelenproductie is dan op termijn niet meer mogelijk. Vanuit internationale toeleveringsketens klinkt nu de vraag: ‘Kunnen wij nog wel leveren op de Europese markt? Dat leidt tot spanningen. We doen geen enkele concessie op het gebied van voedselveiligheid, laat dat duidelijk zijn! Maar het moet wel werkbaar blijven.”
“Er liggen grote kansen om als Nederland onze leidende rol in de agrofoodsector, ook internationaal, vast te houden. Ik vind dat we dat niet alleen uit economisch oogpunt moeten doen, het is ook een ethische kwestie. Door de klimaatverandering loopt het aantal gebieden waar we op een goede manier voedsel kunnen produceren terug. Wij zitten hier in een zeer vruchtbare delta en hebben met elkaar enorm veel kennis. Ik vind dat we het ons moreel niet kunnen veroorloven om te zeggen: ‘We gaan de dijken ophogen, voor onszelf produceren en iedereen zoekt het verder maar uit’. We moeten onze zegeningen tellen, onze verantwoordelijkheid nemen, de kansen zien. En die laatste vooral ook aanpakken.”
Bron: Vakblad Voedingsindustrie 2023