Bij een grote brand, een stralingsincident of bij een voedselschandaal wil de overheid snel weten of het voedsel en het drinkwater nog veilig zijn. Bij dit soort grote crises voorziet de Wageningen Food Safety Research (WFSR) de overheid van advies. Hoe gaan zij te werk? En welke nieuwe risico’s zien zij voor de toekomst?
Bij Wageningen Food Safety Research, onderdeel van Wageningen University & Research (WUR), ontmoeten we drie hoofdrolspelers in crisissituaties. Arjen Gerssen is projectleider van de crisisorganisatie, Ron Hoogenboom is WFSR-projectleider van het Crisis Expert Team milieu en drinkwater (CET-md) en Robert van Gorcom is directeur van Wageningen Food Safety Research (WFSR).
‘Voedselveiligheid is een vast onderdeel bij innovatietrajecten’
“WFSR is hét laboratorium dat voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voedsel- en voedermonsters onderzoekt”, vertelt Robert. “Bij incidenten en crises zijn wij nog breder actief. De Milieu Ongevallen Dienst (MOD) van het RIVM, Rijkswaterstaat en de ministeries LNV, VWS en I&W leggen dan ook laboratorium- en adviestaken bij ons neer. Voor bepaalde type incidenten zijn er nationale expertteams, waarin verschillende laboratoria vertegenwoordigd zijn. Zo zijn er het Landelijk Laboratorium Netwerk Terreuraanslagen (LLN-TA), het Radiologisch en Gezondheidskundig Expertise Netwerk (RGEN) en het Crisis Expert Team milieu en drinkwater (CET-md).”
Ron: “Het krachtige van die expertteams is dat we elkaar kennen en informeren. We werken allemaal vanuit onze eigen expertise. Als WFSR kijken wij naar de gevolgen van een incident voor de voedselketen. Binnen de expertteams vullen we elkaar aan. Je kunt je voorstellen dat een ander laboratorium constateert dat er na een ramp een giftige stof is vrijgekomen die mogelijk schadelijk is voor het milieu of de kwaliteit van het drinkwater. Wij kunnen dan vanuit onze expertise adviseren om het vee in dat gebied naar binnen te halen of om bepaalde gewassen tijdelijk niet te oogsten.”
Arjen: “Branden. Bij bepaalde branden wordt als eerste de Milieu Ongevallen Dienst van het RIVM ingeschakeld. Zij gaan met meetwagens het land in en voeren de eerste analyses uit. Als daaruit blijkt dat er mogelijk dioxines of zware metalen zijn vrijgekomen, worden wij ingeschakeld. Dat gebeurt ongeveer 10 keer per jaar. Op basis van onze metingen kunnen wij eventuele adviezen aanpassen.”
Robert: “Ook worden we geregeld ingeschakeld door de NVWA omdat voedingsmiddelen mogelijk een gevaar vormen voor de volksgezondheid. Dat gebeurt bijvoorbeeld als een heel verzorgingstehuis ziek wordt na het eten van een maaltijd. Wij onderzoeken dan welke micro-organismen, virussen of toxines dit veroorzaakt hebben. Zo kunnen de autoriteiten de juiste maatregelen nemen.”
Arjen: “Wekelijks. Daarbij gaat het vooral om incidenten. Het aantal keren dat dit tot een crisis leidt, is de afgelopen jaren fors minder geworden. Dit komt omdat voedingsmiddelenbedrijven de problemen steeds beter zélf in de hand hebben. Ze weten wat de risico’s zijn en nemen de juiste maatregelen om te voorkomen dat het zich verspreidt. We treffen zeker nog wel Salmonella of Listeria aan in voedingsmiddelen, maar het blijft dan meestal beperkt tot één product of één productlijn.”
Arjen: “Een crisis begint vaak klein. Het kan starten met een analyse in het reguliere monsterproces, of we kunnen via onze piketdienst buiten werktijd een vraag krijgen. Een voorbeeld is de fipronilcrisis, waarbij we de schadelijke stof fipronil aantroffen in eieren. Zo’n crisis begint met enkele monsters. Vervolgens wil de NVWA weten in hoeverre ook andere producten besmet zijn. Dus al snel krijgen we grote hoeveelheden monsters toegestuurd. Wij leggen als instituut dan sommige andere taken neer, zodat we ons op de crisis kunnen focussen. Bij een grote crisis is ons halve instituut bezig met het analyseren van de monsters.”
Ron vult aan: “Bekende voorbeelden van crises zijn de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk, de Belgische dioxinecrisis en de kernramp in Tsjernobyl. We werken dan dag en nacht door om te analyseren of de gewassen nog veilig zijn voor consumptie.”
Robert: “De Onderzoeksraad adviseerde om een signaleringsorgaan op te richten. Dit orgaan zou zich moeten richten op nieuwe, opkomende risico’s. Dat is er niet gekomen. Maar we zijn wel gestart met het Signaleringsoverleg Voedselveiligheid. In die overleggen kijken we met experts uit verschillende instanties welke mogelijke issues er op ons af kunnen komen.”
Ron: “In de eerste plaats: supplementen die via internet verkocht worden. Wij treffen daar regelmatig een werkzame stof in aan die niet op het etiket staat en soms zelfs verboden is. Een paar jaar geleden vonden we bijvoorbeeld anabole steroïden in spierversterkende sportschoolmiddelen.
In de tweede plaats: de veranderende landbouw. Telers gaan steeds minder gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Daardoor krijgen ze te maken met meer onkruiden. Zo ontstaat het risico dat die mee geoogst worden met het graan of de thee, waardoor er risico’s ontstaan voor de volksgezondheid. Ook de circulaire landbouw brengt nieuwe risico’s met zich mee, dus dat moet goed meegenomen worden bij het vormgeven hiervan. Per slot van rekening was BSE ook het gevolg van onverstandig circulair gebruik van slachtafval.
Het derde belangrijke nieuwe risico is de klimaatverandering. Daardoor kunnen we bijvoorbeeld te maken krijgen met mycotoxines, mariene toxines en giftige onkruiden die hier voorheen niet voorkwamen.”
Arjen: “Zeker. We zitten bijvoorbeeld in verschillende Europese netwerken, waardoor we de nieuwe risico’s als gevolg van de klimaatverandering al vroeg signaleren.”
Robert: “Ook maakt voedselveiligheid tegenwoordig doorgaans een vast onderdeel uit bij innovatietrajecten. Er zijn op dit moment bijvoorbeeld verschillende innovatietrajecten rondom de ontwikkeling van nieuwe eiwitten uit insecten. Deze insecten worden dikwijls gekweekt op afval. Binnen veel trajecten wordt er nu gelukkig vóóraf al gekeken welke mogelijke nieuwe risico’s dat geeft en hoe deze geminimaliseerd kunnen worden.”
Arjen: “Jazeker. We verwachten veel van de techniek van datamining. Bij datamining kan de NVWA in de toekomst grote hoeveelheden data analyseren. Zo kunnen zij sneller signaleren dat er iets aan de hand is, bijvoorbeeld als veel mensen op social media vermelden dat zij ziek geworden zijn van bepaald eten. Ook andere data kan met datamining beter geanalyseerd worden, zoals de berichtgeving in het buitenland of opkomende onbekende signalen in het monsteronderzoek.”
Robert: “Daarnaast willen we gaan investeren in apparatuur en software waarmee we monsters op veel verschillende, nieuwe stoffen tegelijk kunnen controleren. Snelheid is bij een crisis erg belangrijk. Maar als we monsters binnenkrijgen, weten we vooraf niet altijd waar we naar moeten zoeken. Met deze techniek kunnen we in de toekomst nieuwe stoffen sneller identificeren.”
Ron besluit: “We werken ook steeds meer met bioassays. Dit is een meetmethode waarmee we vooral kijken of er stoffen met een bepaald soort ongewenst effect aanwezig zijn in het monster. Zo ja; dan proberen we die stoffen te identificeren. We hebben al bioassays voor stoffen met dioxineachtige of hormonale werkingen, voor viagra-achtige stoffen en voor mariene toxines in schelpdieren.”
Dit artikel is een exclusieve samenwerking met DeCrisismanager
Beeld: ©Jawsmedia
Bron: Vakblad Voedingsindustrie 2022