Nieuwe Europese wetgeving vereist dat vanaf 2030 in alle kunststofverpakkingen recyclaat is verwerkt dat afkomstig is van eerder gebruikte verpakkingen. Op dit moment is dat alleen voor PET verpakkingen mogelijk. Om aan deze nieuwe eisen te kunnen voldoen, moet er veel veranderen.
In het streven naar een meer circulaire economie heeft de EU nieuwe regels opgesteld voor verpakkingen. Veel verpakkende bedrijven kiezen nu nog voor de goedkopere en makkelijkere optie van nieuw kunststof. Dit draagt bij aan klimaatverandering en planeetvervuiling. De Europese Verpakkings- en Verpakkingsafvalverordening (Packaging and Packaging Waste Regulation - PPWR) is op 22 januari 2025 gepubliceerd en wordt halverwege 2026 van kracht. De grote lijn is helder: hergebruik van verpakkingen stimuleren, zo min mogelijk verpakkingsmateriaal gebruiken, beter recyclebare verpakkingen produceren waar meer recyclaat in verwerkt is, en zorgwekkende stoffen voorkomen. De intentie van de PPWR is dus goed, echter de uitvoerbaarheid is op sommige onderwerpen op zijn minst uitdagend te noemen. In dit artikel gaan we dieper in op de verplichting om in 2030 (!) in alle kunststofverpakkingen recyclaat te gebruiken. Dit is met de huidige technologieën en binnen de kaders van de huidige wetgeving en productiesystemen lastig uitvoerbaar. Er zijn daarvoor urgente meervoudige transities nodig op het vlak van technologieontwikkeling en systeemverandering. Aangezien deze recyclaat-doelstellingen al in 5 jaar gehaald moeten worden, technologieontwikkeling decennia vergt, goedkeuringsprocessen voor novel decontaminatietechnologieën 7 jaar duren en alles ook nog praktisch uitgevoerd moet worden, lijkt dit gedeelte van de PPWR al bij voorbaat nagenoeg onuitvoerbaar.
De vorige Europese Commissie concludeerde terecht dat de voorgaande Verpakkings- en Verpakkingsafvalrichtlijnen (Packaging and Packaging Waste Directives - PPWD’s) niet hebben geleid tot minder gebruik van verpakkingen of minder verpakkingsafval. Bovendien werd dat afval door veel lidstaten niet optimaal verwerkt. De EU wilde hier verandering in brengen en besloot dus in te grijpen. Het resultaat is de PPWR – nu dus een verordening (verplichting) en geen vrijblijvende richtlijn meer. De PPWR kent 71 artikelen, 124 pagina’s en 8 annexen. Het voert te ver om ze allemaal te bespreken. In dit artikel richten we ons daarom op artikel 7: ’minimumgehalte aan gerecycled materiaal in kunststof verpakkingen’.
De verordening maakt onderscheid tussen contactgevoelige verpakkingen (voor voedsel, diervoeding, farmaceutische producten en cosmetica) en niet-contactgevoelig (de rest). De contactgevoelige verpakkingen worden nog in verschillende categorieën ingedeeld, met ieder een eigen doelstelling voor het gebruik van recyclaat in zowel 2030 als 2040. Het gaat hier om een minimumgehalte aan post-consumer recyclaat, dus gemaakt van gebruikte huishoudelijke verpakkingen. Deze doelstellingen gelden voor alle kunststofverpakkingen (behoudens een korte lijst uitzonderingen).
Doelstellingen voor minimumgehaltes aan post-consumer recyclaat in alle kunststofverpakkingen
Contactgevoelig
Niet contactgevoelig; Wasmiddelflacon, spijkerdoosje…
Van deze lijst is – voor de contactgevoelige verpakkingen - alleen de eis voor de inzet van gerecycled materiaal in PET drankflessen en schalen goed te verwezenlijken met de huidige mechanische recyclingtechnologie. Voor alle andere verpakkingen is er geen technologie beschikbaar of is het doelpercentage niet haalbaar met de huidige verpakkingen, de huidige recyclingsystemen en de huidige voedselveiligheidswetgeving. Zelfs voor de niet-contactgevoelige verpakkingen, die niet aan de voedselcontactmaterialenwetgeving hoeven te voldoen, zijn de doelstellingen erg ambitieus; omdat het huidige recyclingsysteem niet altijd in staat is om recyclaat van de gewenste kwaliteiten (bijv. transparant, geurloos of met een specifieke smeltsterkte) te produceren. Er is dus werk aan de winkel!
Mechanische recyclingprocessen voor kunststof verpakkingsafval zijn nu dominant in Europa. Hierbij blijft het plastic intact en wordt het gesorteerd, gemalen, gewassen en vervolgens weer tot nieuw plastic verwerkt. Deze mechanische recyclingprocessen leveren recyclaat met een relatief hoog materiaalrendement (55-80%), zodat de uitgebreide producenten-verantwoordelijkheidsorganisaties (UPV’s) zoals Verpact aan de Europese recyclingdoelstellingen (50% in 2025 en 55% in 2030) kunnen voldoen. De meeste kunststofverpakkingen hebben echter componenten (labels, doppen, lijmen, bedrukking, vernis, etc.) die heel lastig afgescheiden kunnen worden. Dit levert doorgaans recyclaat op met een mindere kwaliteit (geur, kleur, sterkte, etc.) en het leidt bij enkele gangbare componenten zelfs tot de vorming van giftige stoffen. Desondanks slagen enkele mechanische recyclingbedrijven erin door een strenge ingangscontrole met een uitgebreid AI (kunstmatige intelligentie) sorteerproces, alleen die verpakkingen uit het PMD te selecteren die goed recyclebaar zijn en vervolgens het recyclaat maximaal schoon te maken tot een nagenoeg transparant HDPE- en PP- product. Het wordt toegepast in personal care verpakkingen (die zijn eveneens contactgevoelig, maar er gelden minder strenge toelatingseisen voor dan voor levensmiddelenverpakkingen).
PET-schalen uit bronscheiding worden momenteel mechanisch gerecycled naar twee verschillende kwaliteiten gerecycled PET (rPET), een type dat bijna transparant is en een andere kwaliteit die lichtgekleurd en troebel is. Beide kwaliteiten hebben een positieve beoordeling van EFSA (Europese autoriteit voor voedselveiligheid) en mogen dus als voedselveilig recyclaat worden toegepast in voedselverpakkingen. De massarendementen zijn nu nog beperkt als gevolg van het beperkte aandeel PET-schalen dat goed recyclebaar is. Hogere rendementen en meer heldere kwaliteiten rPET zijn in potentie te verwezenlijken met depolymerisatie; hierbij worden polymeren terug omgezet in monomeren. Dit is echter ook een relatief dure technologie en daardoor nu nog nauwelijks benut. Depolymerisatieprocessen (zoals het proces van Ioniqa) behoeven geen beoordeling van EFSA, zodat het rPET dat daaruit gemaakt wordt direct als voedselveilig materiaal mag worden toegepast. Het toekomstige CuRe proces van CuRe Technology gaat terug naar oligomeren en moet zodoende wél het toelatingsproces voor een nieuwe (novel) recyclingtechnologie doorlopen.
De overgrote meerderheid van kunststofverpakkingen is gemaakt van PE of PP. Hiervoor zijn – naast mechanische recycling - verschillende thermochemische recyclingtechnologieën ontwikkeld, waaronder pyrolyse. De gemaakte pyrolyse-olie kan na een aanvullende zuivering samen met ruwe aardolie gekraakt worden tot een veelvoud van producten (onder andere etheen en propeen), waaruit weer verpakkingskunststoffen kunnen worden gemaakt. Deze pyrolysetechnologie, de voorsortering en de na-zuivering zijn inmiddels goed ontwikkeld; er zijn meerdere testinstallaties gebouwd. Dit zou op grotere schaal uitgebouwd kunnen worden. Het aldus gerecyclede kunststof is gemaakt van monomeren en wordt als voedselveilig beschouwd. Pyrolyse is echter een energie-intensief proces, dat vaak de geproduceerde gassen gebruikt als energiebron, waardoor het massarendement rond de 60% uitvalt. Omdat het proces bestaat uit; voorsorteringen, pyrolyse, nabewerkingen en kraken, is het kunststofrendement laag. De UPV’s zijn daarnaast terughoudend om sorteerproducten aan pyrolyse-installaties te leveren, omdat de opbrengst nu nog niet meegerekend mag worden bij het recyclingpercentage. De Europese Commissie heeft immers nog geen besluit genomen over de rekenregels.
Het is nu aan de verpakkende bedrijven (met ondersteuning van kennisinstellingen zoals Wageningen University & Research) om strategieën uit te werken om aan de recyclaatinzet-eisen te kunnen gaan voldoen. Duidelijk is dat er meerdere strategieën tegelijkertijd nodig zullen zijn. De relatief makkelijkste strategie is overstappen van PE of PP naar PET. Dit kan zolang de nieuwe PET-verpakkingen ook goed recyclebaar zijn en er geen problematische componenten zitten in het ontwerp van de verpakking, zoals directe bedrukking, in-mould labels, pigmenten, etcetera. De meeste PE- en PP-verpakkingen kunnen echter niet naar PET omgezet worden; vanwege de functionaliteit. Denk hierbij aan een verpakking die bedoeld is voor de magnetron. Dit kan wel met PP maar niet met PET. Deze PE- en PP-verpakkingen kunnen wel beter geschikt gemaakt worden voor hoogwaardige mechanische recycling en thermochemische recycling. Hiervoor zijn al meerdere recyclingchecks en design-for-recycling richtlijnen beschikbaar. De kennis hierover ontwikkelt zich steeds verder, zodat deze checks en richtlijnen uitgebreider worden. Zo is recent ontdekt dat nitrocellulose-bindmiddel in inkten, azo-kleurstoffen (synthetische kleurstoffen) en aromatische polyurethaanlijmlagen bij thermische herverwerking (bijvoorbeeld extrusie) giftige stoffen kunnen vormen. In reactie hierop heeft Recyclass de design-for-recycling richtlijnen bijgesteld.
De formele methodiek op basis waarvan verpakkende bedrijven moeten vaststellen of hun verpakkingen recyclebaar zijn in het kader van de PPWR, wordt nog vastgesteld in een toekomstige delegated act. Die zal ongetwijfeld genoemde kennisontwikkeling meenemen. Dit heeft tot gevolg dat een verpakkend bedrijf in steeds groter detail moet weten welke stoffen er in de componenten en grondstoffen van hun verpakking aanwezig zijn. Deze noodzaak wordt overigens benadrukt door het verbod op het gebruik van zorgwekkende stoffen in verpakkingen (artikel 5 van de PPWR) en in het bijzonder van PFAS in levensmiddelenverpakkingen. Ook dit is onderdeel van de conformiteitsverklaring die de verpakkende bedrijven moeten opstellen (artikel 39 van de PPWR). Het klinkt logisch, maar dit vereist wel dat de toeleveranciers precies weten wat er in hun inkten, coatings, vernissen, labels, lijmlagen, additieven, etcetera aanwezig is. Dat is tot op heden deels versluierd door bedrijfsgeheimen en complexe, internationale toeleveringsketens. Hier is een systeemverandering nodig.
Specifiek voor de vormvaste PE- en PP-verpakkingen geldt het probleem van gebrek aan standaardisatie. In onze vrijemarkteconomie is verpakkingsvrijheid een groot goed, omdat dit aspect marketing helpt om producten te verkopen. Het levert ook een grote variatie aan onvergelijkbare verpakkingen op met niet alleen verschillende vormen, kleuren en bedrukkingen maar als basis verschillende grades van PE en PP. Dit is een struikelblok voor hoogwaardige mechanische recycling, niet voor thermochemische recycling. Verpakkende bedrijven zouden de hoogwaardige mechanische recycling van PE en PP een stimulans kunnen geven door meer gestandaardiseerde verpakkingen op de markt te zetten. Ook voor thermochemische recycling kunnen de verpakkingsontwerpen verbeterd worden door andere pigmenten, labels, bedrukkingen en lijmlagen toe te passen die minder ongewenste elementen (zuurstof, stikstof, zwavel, halogenen, metalen, etc.) bevatten. Het verbod op het gebruik van PFAS in levensmiddelenverpakkingen helpt hier zeker bij.
Recyclingbedrijven kunnen alleen financieel overleven als ze hoogwaardig recyclaat voor een goede prijs kunnen verkopen of zelf producten kunnen vermarkten van laagwaardiger recyclaat. De aangekondigde verplichte inzet van recyclaat is voor hen buitengewoon belangrijk. Mechanische recyclingbedrijven willen graag meer hoogwaardig PE- en PP-recyclaat maken, maar worden nu beperkt door de ontwerpen van de huidige verpakkingen. Alhoewel deze recyclaten zeer weinig (semi)-vluchtige stoffen bevatten, is het niet te garanderen dat er geen giftige stof in concentraties minder dan 0,05 µg/kg aanwezig zou kunnen zijn. Hiervoor zijn geen sluitende analysemethoden beschikbaar. Aangezien dit wel de verwachte eis is die aan voedselveilig recyclaat van PE en PP zal worden gesteld, zijn recyclingbedrijven afwachtend. Dit is begrijpelijk gezien de hoge kosten (vele miljoenen euro’s aan analysekosten), lange duur (7 jaar) en de ongewisse uitkomst van een novel technologie aanvraag bij EFSA in het kader van EU/1616/2022. De kans op goedkeuring voor voedselveilig gebruik van PE en PP verpakkingen uit een PMD-inzamelsysteem lijkt nu gering, maar mogelijk is er wel een kans voor verpakkingen die uit mono-inzamelsystemen als statiegeld komen. Dit maakt dat recyclingbedrijven graag zouden zien dat er meer verpakkingen via aparte mono-inzamelsystemen terug zouden komen. Dit botst echter met de belangen van supermarkten die dat dan zouden moeten faciliteren. Thermochemische recyclingbedrijven dringen al enkele jaren tevergeefs bij de Europese Commissie aan op duidelijkheid rond de rekenregels – wat geldt als gerecycled materiaal? Als die duidelijkheid er komt én deze rekenregels de business ondersteunen, zal er op korte termijn veel capaciteit moeten worden bijgebouwd. In de tussentijd kunnen de testinstallaties de lastig recyclebare sorteerproducten en de diverse afvallen uit de sortering en recycling gebruiken om testen te doen en hun processen te verbeteren.
Voor de UPV’s wordt het nóg uitdagender om aan alle wettelijke eisen te voldoen. Eco-modulatie (lagere tarieven voor goed recyclebare verpakkingen) is één van de weinige stimulansen die ze hebben om verpakkende bedrijven te verleiden beter recyclebare verpakkingen op de markt te zetten. Aan de afzetkant zullen de UPV’s sorteerproducten gericht gaan sturen naar recyclingbedrijven die hoogwaardig recyclaat produceren. Verpakkende bedrijven zullen er vanaf 2030 bij de UPV’s op aandringen om toegang te krijgen tot voedselveilig of hoogwaardig recyclaat. Dit gaat een nieuw soort dynamiek opleveren, die kansen biedt voor de UPV om verpakkende bedrijven onder druk te zetten om hun verpakkingen beter te ontwerpen en te standaardiseren.
Het wordt buitengewoon uitdagend om de eisen ten aanzien van het minimumgehalte aan recyclaat gemaakt van huishoudelijke kunststofverpakkingen in 2030 te halen. Verschillende bestaande richtlijnen, beoordelingsprotocollen van adviesorganen, nog te schrijven delegated acts, besluiten over rekenregels; ze zullen allemaal invloed hebben op de uiteindelijke haalbaarheid van deze PPWR doelstellingen en - meer algemeen - een meer circulaire economie voor kunststofverpakkingen. Hoe het ook zal gaan verlopen, de PPWR gaat de verpakkende industrie vormen. Zij wordt in toenemende mate afhankelijk van recyclingbedrijven en petrochemische bedrijven. Tegelijkertijd zullen verpakkende bedrijven steeds meer transparantie eisen van de toeleveranciers van alle verpakkingscomponenten over de stoffen die hierin aanwezig zijn. Ook wordt naar verwachting de relatie tussen UPV’s en verpakkende bedrijven steeds hechter omdat wederzijdse afhankelijkheden sterk gaan toenemen.
Tot slot valt de auteurs op dat de PPWR met name uitgaat van de huidige (fossiele) verpakkingsmaterialen. Deze materialen bieden weliswaar een zeer goede bescherming als verpakking, maar veroorzaken ook een onomkeerbare plasticvervuiling van de planeet. Dit probleem kan niet worden opgelost met de huidige materialen, ook niet als we ze meer gaan recyclen en hergebruiken. In de PPWR wordt in artikel 8 slechts één studie aangekondigd over biogebaseerde verpakkingsmaterialen, maar er is geen verdere stimulans op dit gebied. Nederland lijkt op dat gebied iets vooruit te lopen, aangezien de voorgestelde Nationale Circulaire Plastics Norm een minimumaandeel recyclaat en/of biogebaseerd kunststof vereist in een verpakking.
Bron: Vakblad Voedingsindustrie 2025