Aansprakelijkheid vervoerder bij schending voedselveiligheid
Ondernemers sociëteit voedingsindustrie
B2B Communications
Wallbrink Crossmedia
Kijk ook eens op

Aansprake­lijkheid vervoerder bij schending voedselvei­ligheid

  • 07 maart 2022
  • Door: J.J. Kappert, Advocaat bij Eager Lawyers in Utrecht

Als voedingsmiddelen of ingrediënten tijdens een transport besmet of vervuild raken, is er sprake van ladingschade. Dit opent de deur naar schadevergoeding binnen het stelsel van het CMR verdrag. Een gegronde vrees voor besmetting (‘fear of loss’) lijkt echter niet voldoende om als foodproducent schade te verhalen op de vervoerder. Of is er toch een manier?

Op internationaal wegtransport is dwingendrechtelijk het CMR verdrag van toepassing.  De vervoerder moet de goederen in goede staat en op tijd afleveren. Doet hij dat niet, dan is de vervoerder in beginsel aansprakelijk voor de schade aan of verlies van de goederen (‘ladingschade’) en/of de vertragingsschade. Als besmette voedingsmiddelen tegen een lagere waarde worden weggezet als veevoer, dan komt die waardedaling voor vergoeding in aanmerking. Als die voedingsmiddelen na een behandeling alsnog in de voedingsmiddelenindustrie kunnen worden ingezet, dan komen de behandelingskosten – als waardevermindering – ook voor vergoeding in aanmerking. 

Risico op besmetting

In de voedingsindustrie worden echter regelmatig ladingen afgekeurd omdat er tijdens het transport sprake is geweest van een risico op besmetting. De goederen verkeren dan zelf misschien wel in goede fysieke staat, maar kunnen wel minder waard of zelfs waardeloos zijn geworden. Is er dan sprake van ladingschade onder het CMR verdrag? Is er ruimte voor de ‘fear of loss’ binnen het CMR stelsel? Rechtbanken stoeien al langer met deze vraag. Recent heeft ook het gerechtshof Arnhem – Leeuwarden hier zijn licht over laten schijnen. Ik bespreek enkele recente uitspraken en sluit af met  een drietal aanbevelingen voor de voedingsindustrie.

Onsmakelijke smarties

Een Duitse ontvanger weigerde enkele jaren geleden een lading Nederlandse ‘smarties’. Niet dat ze niet lekker waren, maar ze werden afgeleverd door een vieze vrachtwagen. De doosjes zaten keurig in dozen en die weer in zakken, maar in de vrachtwagen werden ook vliegen en maden aangetroffen. Ook hing er een ‘bijzonder onaangename’ geur. De rechtbank Overijssel overwoog dat de vervoerder in dit geval - vanwege de eisen van voedselveiligheid - aansprakelijk zou zijn als er een redelijke verdenking van besmetting was.  De rechter vond het echter niet erg aannemelijk dat de beestjes de dozen hebben kunnen binnendringen. Er was dus geen redelijke verdenking voor een besmetting.

Verbroken zegel

In een andere zaak keurde de ontvanger een lading toetjes af omdat het zegel van de trailer was verbroken. De ontvanger vreesde dat er mogelijk verstekelingen aan boord hadden gezeten en nam geen enkel risico. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding af omdat de toetjes niet daadwerkelijk fysiek waren aangetast. De rechtbank Amsterdam zag binnen het CMR kader geen ruimte voor een schadeclaim gebaseerd op de ‘fear of loss’. 

Verstekelingen tussen de zoetwaren

In weer een andere zaak was het wél duidelijk dat zich daadwerkelijk verstekelingen in de trailer hadden verschanst. De verstekelingen hebben op dozen met voedingsmiddelen gezeten en gelopen, een deel van de lading opgegeten, afval en etenswaren in de wagen achtergelaten en hun behoefte in de laadruimte gedaan. Hierdoor was een deel van de lading aantoonbaar fysiek aangetast. De discussie spitste zich toe op het resterende deel van de lading. De rechtbank Oost-Brabant vindt het aannemelijk dat de gehele lading onverkoopbaar is geworden en oordeelt dat de hele waardevermindering voor vergoeding in aanmerking komt. 

Terug naar de smarties 

De zaak van de smarties kreeg nog een staartje. De eiseres die bij de rechtbank het deksel op de neus kreeg, was het daar niet mee eens. Ze ging in hoger beroep. Terwijl dat hoger beroep liep, zal zij zich gesterkt hebben gezien in de economische benadering van de Brabantse rechtbank. Haar smarties waren door de terechte weigering toch ook minder waard geworden? Het gerechtshof Arnhem – Leeuwarden boog zich over de zaak en kwam vorige maand met zijn arrest. De afzender trok wederom aan het kortste eind. Het hof volgt de strikte Amsterdamse lijn. De smarties zijn volgens het hof terecht geweigerd en dit is de vervoerders aan te rekenen, maar voor een schadeclaim is alleen plaats als de smarties daadwerkelijk waren besmet. De vrees voor beschadiging is niet voldoende voor een claim op de vervoerder.

Interessant is ook dat het hof in dit hoger beroep eveneens bespreekt of er mogelijkheden buiten het CMR verdrag zijn. Het verdrag biedt namelijk geen uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder. Voor andere schade dan lading- of vertragingsschade kan de vervoerder op grond van het nationale recht aansprakelijk zijn. In deze zaak is daar volgens het hof echter geen sprake van. Immers, zo licht het hof toe, het gaat hier om ladingschade, en de trailer dient ervoor om de hoofdverplichting (het in goede staat afleveren van de lading) na te komen.

Andere insteek

De schade werd in alle genoemde gevallen behandeld als ladingschade. De aansprakelijkheid daarvoor wordt dwingendrechtelijk geregeld door het CMR verdrag. Als een eisende partij de claim als ladingschade bij een rechtbank presenteert,  is de eerste stap dat hij beschadiging aantoont. Lukt dat niet, maar zijn schadeposten als ladingschade gepresenteerd, dan zullen andere grondslagen hem niet meer helpen. Voor ladingschade is de CMR regeling namelijk de exclusieve route.

Moeten advocaten en verzekeraars dit soort zaken niet van meet af aan anders insteken? De schade die is geclaimd is niet het gevolg van een besmetting of beschadiging, maar van een terechte afwijzing omdat het zegel is verbroken, er verstekelingen in de trailer hebben gezeten of er vliegen rondom de dozen zwermden. Dit type schade hoort naar mijn mening niet te worden afgewikkeld binnen het CMR kader. Die eer is voorbehouden aan de gevallen waarin de lading is beschadigd of is verloren. In genoemde gevallen heeft de schending van instructies geleid tot afwijzing. Volgens het hof moet de instructie om een schone trailer te gebruiken worden gezien binnen de hoofdverplichting van de vervoerder (goede staat afleveren). Ik vind dat wat kort door de bocht. 

Of die instructie nu wel of niet wordt gegeven, de vervoerder heeft die hoofdverplichting toch wel. Bovendien worden de instructies in de praktijk vaak verstrekt door de ontvangende partij. Zij strekken er nu juist toe de vervoerder te informeren over de voedselveiligheidsvoorschriften die gelden en bij het negeren waarvan de lading wordt geweigerd. De voedselveiligheidsinstructies passen naar mijn mening beter binnen een nevenverplichting. Naast de hoofdverplichting (goede staat afleveren) geldt dan de verplichting om de instructies op het gebied van voedselveiligheid en de ingangseisen van de ontvanger na te leven. Wordt die nevenverplichting dan geschonden, dan kan de vervoerder buiten het CMR voor de ‘afwijzingsschade’ worden aangesproken. 

Het vergt vast de nodige uitleg en overtuigingskracht, maar zonder aantoonbare fysieke schade lijkt mij deze route kansrijker dan een vordering op grond van 17 CMR. Een alternatief voor de afzender is natuurlijk om de zaak bij een Brabantse rechter aanhangig te maken.

Aanbevelingen

Ik heb een aantal aanbevelingen voor de levensmiddelenindustrie:

  • Geef vervoerders duidelijke instructies over de geldende vereisten op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid (schone vrachtwagen, voorlading, stank, kleding, documenten etc.). Verwijs hiernaar in de opdrachtbevestiging en eventuele raamovereenkomst en stuur deze documenten mee.
  • Neem in de opdrachtbevestiging en raamovereenkomst op dat de vervoerder naast de reguliere hoofdverplichtingen zoals we die kennen uit het CMR verdrag, de verplichting heeft om te zorgen dat het door hem ingezette materieel en personeel zowel bij inontvangstneming van de lading als bij aflevering volledig voldoet aan de instructies op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid.
  • Vermeld eventueel dat de vervoerder op grond van het Nederlands recht en dus niet op grond van het CMR verdrag aansprakelijk is voor de schade als de lading weliswaar onbeschadigd aankomt, maar toch wordt geweigerd vanwege het niet opvolgen van de instructies.

Jurgen Kappert is advocaat en publiceert regelmatig over juridische aspecten in de (internationale) handel en logistiek. Zijn cliënten zijn onder meer actief in de voedingsindustrie en aanverwante sectoren.

www.eagerlaw.nl

Beeld rechter: ©andreyuu/depositphotos, beeld slot: © Siwakorn1933/shutterstock.com, beeld file: ©ginasanders/depositphotos

Bron: Vakblad Voedingsindustrie 2022