Nederland heeft een unieke uitgangspositie in de digitale revolutie. Nog wel. “We moeten haast maken en de voorsprong uitbouwen; andere landen zitten niet stil” stelt Ineke Dezentjé, sinds 2011 voorzitter van FME. Wat moet er gebeuren?
We zijn Europees koploper met de internetinfrastructuur, ons ICT-onderzoek behoort tot de wereldtop, we hebben een hoogopgeleide beroepsbevolking en een sterke technologische industrie. Nederlandse bedrijven staan niet voor niets te springen om goed opgeleid personeel. Toch is er een ernstig tekort aan technici. Het bericht dat onlangs in het Algemeen Dagblad stond over de vier technische universiteiten die hun taks bereiken, is dan ook alarmerend. TU Delft, Universiteit Twente, TU Eindhoven en Wageningen University kregen er de afgelopen jaren zoveel studenten bij, dat collegezalen en laboratoria uitpuilen en er te weinig docenten zijn.
“Een numerus fixus ingesteld door de technische universiteiten is volstrekt onacceptabel. Twee op de tien studenten kiezen nu voor een technische studie. Dat aantal moet omhoog naar vier op de tien. Juist nu jongeren weer kiezen voor techniek, is het onbegrijpelijk dat universiteiten aangeven de vraag niet aan te kunnen. Universiteiten weten al jaren dat ze moeten anticiperen op de groeiende vraag naar hoog opgeleide technici van het bedrijfsleven.”
“De gevolgen van een numerus fixus voor de technologiebranche zijn groot. Denk aan R&D afdelingen die zich verplaatsen naar het buitenland, waar de ingenieurs wél te vinden zijn. Dan zijn we onze kennisstructuur aan het uithollen, terwijl dat juist een exportproduct is geworden. We spelen mee in de top, maar in de top blijven gaat niet vanzelf. Daarvoor moeten we blijven investeren in onderwijs en onderzoek. Als FME hebben we de universiteiten de helpende hand gereikt: we hebben personeel en ook ruimte aangeboden, maar daar wordt geen gebruik van gemaakt. We realiseren ons dat een technische studie duur is. Daarom moet de overheid ook kijken hoe de groei in het technisch wetenschappelijk onderwijs te financieren. Eén ding is duidelijk: niets doen is funest voor onze concurrentiepositie.”
'Een numerus fixus ingesteld door de technische universiteiten is volstrekt onacceptabel’
FME heeft een oproep gedaan aan de politiek om in de volgende kabinetsperiode maatregelen te nemen om de industriële basis van ons land te versterken, door een Ministerieel Topteam voor Digitalisering in te stellen onder leiding van de minister-president. Wat zouden de taken van dit Topteam moeten zijn?
“Allereerst moet er allerlei wetgeving versneld worden aangepast. Een belangrijk struikelblok voor bedrijven op dit moment is dat de juridische kaders omtrent digitalisering en robotisering ontbreken. De ontwikkelingen en mogelijkheden zijn zó nieuw, de wetgeving is daar niet op toegespitst. Zo zegt de huidige wetgeving over een landbouwdrone van 6 meter doorsnee: ‘dat is een vliegtuig’. Dus moet het volgens de wet bemand worden door 3 mensen. Dat is niet werkbaar, zo houd je innovatie tegen. Hier moeten we versneld wat aan doen. Nieuwe wet- en regelgeving is echt hard nodig, ook op het gebied van cybersecurity. Het team moet zich daarnaast richten op de andere skills die vereist zijn, op e-learning en op levenslang leren. En alle overheidsbeleid moet gericht zijn op het faciliteren van de vraag naar technisch personeel. Er is zoveel te doen.”
Ineke Dezentjé Hamming (1954) is voorzitter van de FME, de ondernemersorganisatie van bedrijven in de technologische industrie. De FME behartigt de belangen van haar leden in Den Haag, in Brussel en wereldwijd. Van 2003 tot 2011 was Ineke Tweede Kamerlid voor de VVD en hield ze zich onder meer bezig met beleid rond de AOW en pensioenen, en met onderwijs en jeugdbeleid. In 2010-2011 was ze voorzitter van de vaste commissie voor Financiën.
“Je ziet het bij sommige partijen terugkomen. D66 is daarin heel expliciet, anderen noemen het anders, maar dat maakt mij niet uit: als ze in Den Haag maar van de urgentie doordrongen zijn.”
Hightech- en ICT-ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld sensoren, big data, robotisering en slimme materialen gaan razendsnel en bieden interessante kansen voor de agrifoodsector. Om deze kansen te kunnen benutten hebben de topsectoren Agri & Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en HighTech Systems and Materials afgesproken samen te werken binnen het crossover-programma ‘HighTech to Feed the World’. Doelstelling van HT2FtW is: ‘Innovaties initiëren door bedrijven uit de sectoren High Tech en Agri-Food intensief te laten samenwerken, waar nodig of zinvol met kennisinstellingen’.
“Een mooi voorbeeld is het optimaliseren van de vleeskuikenketen met behulp van big data en slimme sensoren. De verwachte uitkomst is dat dit nieuwe inzichten en dus werkwijzen oplevert met betrekking tot verwaarding en het verbeteren van diervriendelijkheid. Door scheiding en chemisch fysische bewerking uit reststromen kunnen er meerdere hoogwaardige grondstoffen worden gewonnen, bijvoorbeeld voor toepassing in de chemie en in materialen, en eventueel voor meststof.
Een ander goed voorbeeld is het project Fruit 4.0, waarin fruittelers, handelaren en technologiebedrijven samenwerken aan de fruitboomgaard van de toekomst. Denk hierbij aan technologieën zoals autonome robots die de fruitbomen onderhouden en het fruit uiteindelijk plukken. Maar ook sensoren die meten hoeveel voedingsstoffen de bomen nodig hebben. Tevens wordt gezorgd dat bestrijding van ziekten en plagen in de boomgaard vroegtijdig plaatsvindt, en alleen daar waar nodig.”
‘De grootste uitdaging is om de samenwerking te zoeken’
FME zegt in het rapport dat ‘een doelgerichte sturing vanuit de topsectoren en de overheid het innovatieproces zal versnellen.’ Wat kan het bedrijfsleven, de voedingsindustrie, hieraan bijdragen?
“Veel goede ideeën liggen op de plank bij de levensmiddelenindustrie. Om er wat mee te doen is lef nodig. Het helpt als iedereen zou beseffen dat je het niet alleen kan. De technologie heeft oplossingen voor problemen waar de agro-foodsector en industrie nu voor staan. Denk aan kwesties op het gebied van duurzaamheid, energieverbruik, efficiëntie, kwaliteit en de wereldvoedselproblematiek. In het WRR-rapport ‘De robot de baas’ wordt niet voor niets gesteld dat expliciete aandacht voor het bevorderen van co-creatie is gewenst. Ontwikkelaars, producenten, en gebruikers, maar ook de mensen die moeten gaan werken met toepassingen, moeten bij het ontwikkelproces betrokken worden. Het begint dus met de handen ineen slaan en elkaar opzoeken. Een ander punt is dat het bedrijfsleven meestal een korte termijnbelang heeft, van één tot drie jaar. Daar redden we het niet mee. Er is visie en financiering nodig voor de lange termijn. En dan denk ik aan minstens tien jaar vooruit.”
Wat zijn naar uw idee op dit moment de grootste uitdagingen voor de branche, en waar liggen kansen?
De grootste uitdaging is om de samenwerking te zoeken; dat is de basis om naar een volgend niveau te komen. Maar dat blijkt niet gemakkelijk, daarvoor moeten we af van de hokjesgeest. Nederland heeft nog altijd een top-positie in de wereld, maar dat blijft niet zo; de landen om ons heen staan niet stil. Om als klein landje onze positie te behouden, en om het innovatieproces te versnellen, is ‘business-as-usual’ niet genoeg. We moeten uit de comfort-zone! De inzet van managers moet veel meer gericht zijn op learning by doing, op fouten durven en mogen maken. De digitale revolutie is dus ook een managementrevolutie. Voor Smart Industry zijn CEO’s nodig met andere genen, mensen die kunnen samenwerken en nieuwe coalities kunnen smeden. Ze moeten letterlijk en figuurlijk over grenzen heen kunnen en durven kijken.”
“Haha, soms wel, mijn handen jeuken. Gelukkig zit ik nu óók op een positie waarop ik invloed kan uitoefenen op hoe de toekomst van de technologie er uit ziet. Er zijn grote veranderingen gaande, we staan aan het begin van een nieuwe periode. Dat ik daar deel van mag uitmaken, vind ik heel inspirerend!”
Bron: © FME