De flink hogere grondstofprijzen dit jaar gaan voor meer zogenoemd resource nationalism van de grondstofrijke landen zorgen. In goed Nederlands heet dit grondstofnationalisme. De spurt in industriële metaalprijzen en de sterk gestegen olie- en graanprijzen dit jaar maken de bodemschatten voor deze landen immers een stuk waardevoller. Deze bodemschatten worden daarmee een bron voor de grondstofrijke landen met moeilijk te dichten gaten in de begroting.
Er bestaan verschillende gradaties in grondstofnationalisme: direct en indirect. Grondstofrijke landen kunnen kiezen voor quotumvereisten, herziening van bestaande mijnbouwcontracten, hogere regelgevingsvereisten en verhogingen van de belastingen of royalty’s op de grondstoffen. Dit zijn meer indirecte manieren van staatsinterventie.
De directere manier heeft vaak wat grotere gevolgen. Hierbij is volledige onteigening de meest rigoureuze manier. Dit heeft bijvoorbeeld veel in Venezuela plaatsgevonden in de oliesector en in de landbouw. Het grondstofnationalisme kan echter ook tot uiting komen door middel van striktere controles op of uitsluiting van buitenlandse deelnames. Daarnaast kan een overheid verplichte overheidsparticipatie en begunstiging opleggen of eisen stellen aan de verdere bewerking van de grondstoffen.
Ook nu staat de nationalisatiedrang in grondstofmarkten door sommige landen weer in de belangstelling. Het onderwerp prijkt in ieder geval hoog in de risicoranglijstjes van mijnbouwbedrijven. Dit brengt de marktdynamiek weer naar een hoger niveau.
Bron: ABN AMRO